Door Chuck Sullivan, vertaald door Marcel de Jong
Uit: IKCA Newsletter No.11, 2 nd quarter 1997
Niet lang nadat ik was begonnen met lesgeven in Ed Parker’s eerste school in Pasadena, realiseerde ik me dat er een “kloof” bestond tussen hetgeen wij in de dojo leerden, en de realiteit op straat. Toen ik nog beginner was viel het me nog niet op, maar zodra ik les ging geven merkte ik dat er iets miste. In de dojo deden we technieken in de lucht omdat we om voor de hand liggende redenen niet echt op onze partners konden slaan. In de dojo moesten we precies weten wat onze partner zou gaan doen, om te weten hoe we moesten reageren. In de dojo was het altijd een rechte frontale aanval, behalve als het een greep van achteren betrof en zelfs die werden aangekondigd voordat ze werden toegepast. Er was totaal geen spontaniteit in wat we deden. Het dichtst bij spontaniteit kwamen we tijdens de sparring, en gelukkig was dat destijds nog veel meer open en realistisch, veel meer dan de toernooi versie van sparring zoals die tegenwoordig wordt toegepast.
Mijn eigen onderzoekingen om de “kloof te overbruggen” begon langzaam, in de tijd dat Mr. Parker en ik onze dojo in mijn deel van de stad openden. Het was ongeveer 1962 op Crenshaw Boulevard in zuidwest Los Angeles, toen ik begon te experimenteren met verschillende methoden om de kloof te overbruggen. Het eerste wat ik deed wat een aanpassing van de manier waarop we technieken lijnen deden. Als je niet bekend bent met de term techniekenlijn, zal ik die kort toelichten. Het betekent dat alle aanwezige studenten in één lijn achter elkaar gaan staan om een techniek te oefenen, zodat de instructeur iedere student kan observeren en waar nodig correcties kan aanbrengen terwijl de overige studenten in de lijn dit kunnen zien en ervan kunnen leren. Wat er gebeurde was dat de voorste student (meestal de hoogst gegradueerde) zich omdraaide, waarna hij met een vooraf aangegeven stoot, trap of iets anders werd aangevallen en hij de voorgeschreven techniek demonstreerde. Als deze techniek was voltooid, ging de student die hem had uitgevoerd naar het eind van de lijn, waarna de nieuwe “voorste man” aan de beurt was. Als de eerste persoon weer vooraan de lijn was aangeland werd meestal een nieuwe techniek genoemd en begon de lijn opnieuw.
Een techniekenlijn op deze manier geeft de instructeur de mogelijkheid om correcties en commentaar te leveren op ieder student, terwijl de anderen toekijken. Het is een prima trainingsmethode. De instructeur kan eenvoudig de aandacht vasthouden van de studenten omdat deze zich niet met elkaar aan het bemoeien zijn, zoals het geval zou zijn als er in tweetallen zou worden gewerkt. Het probleem echter met deze oefening, is dat als de studenten de techniek eenmaal kennen, en de oefening wordt gedaan ter bevordering van accuratesse, snelheid en kracht, ze met slechts één persoon per les werken en de techniek maar eenmaal per ronde gedaan wordt. Ik heb er altijd voordelen in gezien om met zoveel mogelijk verschillende lichaamstypen en persoonlijkheden te werken als mogelijk. Je hebt de snellen, de krachtigen, de kleinen, de groten en degenen die het net anders doen dan alle anderen nodig. Kort gezegd: Je habt alle variabelen die je op straat kunt tegenkomen, ook in de training nodig, en niet alleen die ene persoon die toevallig voor je staat in de techniekenlijn.
Nog een probleem met de techniekenlijn is het feit dat je niet echt fysiek wordt uitgedaagd. Je deed de techniek maar één keer, en dan verdween je naar het einde van de lijn om langzaam naar voren te komen om de aanval een keer uit te voeren. Zelfs het groeten voor en na de techniek leek mij verspilde tijd. Het verpest letterlijk je training. Daarom veranderde ik er iets aan. De verandering was zo simpel, dat ik me afvraag waarom niet iemand dat al veel eerder had bedacht. Alles wat we deden was dat iedere student de techniek uitvoerde op alle andere aanwezigen in de lijn. Zodoende werd iedereen gedwongen te reageren op alle maten, vormen en types aanvallers en wel direct na elkaar, met een groet naar alleen de eerste en de laatste aanvaller. Als je klaar bent met een lijn van tien of twintig aanvallers, heb je de tijd die je als aanvaller staat te wachten nodig om bij te komen.
De volgende stap om de techniekenlijn aan te passen is om de aanvallers geen aanval meer aan te geven, maar dit aan hun eigen initiatief over te laten. Nu hebben we spontaniteit! Nu weet je niet wat te verwachten. Nu is het reactietijd! Maar…, er zijn nog steeds alleen maar frontale aanvallen, of toch niet? Wat zou er gebeuren als de verdediger zijn rug toekeert aan de lijn en zij voeren onbekende grepen uit vanaf de achterzijde? Je reageert! En het is die reactietijd die het meest kritiek is. I heb mensen gezien die al lange tijd aan vechtkunst doen en die simpelweg bevriezen als ze vanaf de achterkant worden vastgepakt. De vraag die je je moet stellen, als je een zwarte bander hebt zien bevriezen in een vriendelijke omgeving, hoe erg het zou zijn geweest als dit in een vijandige omgeving zou zijn gebeurd. Hoe lang duurt het voordat een student binnen een ogenblik besluitvaardig kan reageren als hij van achteren wordt aangevallen? Dat hangt natuurlijk van de student af, sommigen zijn sneller dan anderen. En hoelang zou het duren als je deze oefening nooit gedaan hebt? Het antwoord ligt voor de hand.
Onze volgende prioriteit aangaande de “kloof” was om de richting waarvandaan de aanvallen kwamen, uit te breiden tot 180 graden rondom. Daarmee was de halve cirkel geboren en om het geheel zo realistisch mogelijk te laten verlopen, besloten we de oefening zonder verbale commando’s uit te voeren, zodat de verdediger geen idee zou hebben uit welke hoek de volgende aanval zou komen. Met de verdediger in het midden en de aanvallers er in een halve cirkel eromheen, staat de instructeur achter de verdediger en wijst hij willekeurig de aanvaller aan die aan de beurt is. Deze aanvallers kunnen iedere mogelijke aanval kiezen. De laatste stap is uiteraard om naar de hele cirkel te gaan, waarbij degenen die vanaf de achterkant moet aanvallen, de grepen kunnen toepassen. In mijn gedrevenheid om de kloof te overbruggen tussen de dojo en de straat, moet ik toegeven dat ik wel eens wat ben doorgeschoten, hoewel ik er nooit klachten over heb ontvangen. Eén van de dingen die ik deed was dat ik een bank, een leunstoel en een salontafel de mat op sleepte zodat er in een hoe van de mat een soort van kleine huiskamer ontstond. Ik stuurde dan twee van mijn meer avontuurlijke studenten de kamer in en liet ze sparren. Het was geweldig! Totdat één van hen zich liet meeslepen en de salontafel gebruikte om de ander tegen de muur klem te zetten tegen zijn schenen. Dit resulteerde natuurlijk in een reactie waarbij de salontafel werd gesloopt om de tegenstander mee te slaan. Gelukkig was ik nog net op tijd om ertussen te springen en de tafel van de ondergang te redden. We hebben dat niet zo vaak meer gedaan, het was slecht voor het meubilair.
Voor een andere onderneming die favoriet werd hadden we oude kleren en sportschoenen nodig. Tegen het eind van de les trokken we de oude kleren en sportschoenen aan die we voor dat doel hadden meegenomen. We gingen we naar buiten in een steeg tussen de gebouwen. Ons enige licht was dat van een straatlantaarn enkele meters verderop die een streep licht de steeg in wierp waardoor ongeveer een kwart van de steeg verlicht was. Daar gingen we dan sparren, eerst in het schemerig verlichte deel van de steeg, en daarna achterin waar het bijna helemaal donker was. Het was altijd interessant om te proberen te achterhalen wie er “Auw!”, “Hé pas op!”, “Arrgh!” of iets dergelijks riep. Het was door die training dat we schoenen gingen dragen, zelfs in de dojo. Dit viel namelijk zodanig tegen, dat ik besloot dat het slecht was voor de studenten om hen niet te laten trainen onder de omstandigheden die ze op straat tegen zouden komen, met schoenen aan dus. Hoewel daar in het begin wat tegenstand tegen was, werd het uiteindelijk door iedereen geaccepteerd en zelf toegejuicht, vooral toen bleek dat het veel gebroken tenen scheelde.
De zoektocht duurde voort. Iets ander wat ik regelmatig deed was om de gevorderde klas te laten zitten op de mat. Ik liet ze niet opwarmen. De eerste keer dat ik dit deed, toen ik twee studenten naar het midden van de mat vroeg en ze vertelde dat ze zouden gaan sparren, begon er één te reken en strekken. Ik stopte hem direct. Hij zei: “Chuck, ik heb hier een kwartier stilgezeten, ik ben stijf.” Toen vroeg ik hem: “Hoe denk je dat je je zult voelen als iemand je van je barkruk afrukt en probeert te voortanden eruit te slaan, of als iemand je uit je auto trekt als je net een uur hebt gereden? Denk je dat je dan opgewarmd zult zijn?” en ik voegde eraan toe: “Ik denk dat nu de tijd is aangebroken om op te warmen, terwijl het gevecht al is begonnen, zodat je er niet van zult schrikken als het in het echt gebeurt”. Hij was het met mij eens en er werd gespard. We deden dat regelmatig.
Het volgende deel van deze discussie is niet nieuw, maar moet regelmatig herhaald worden. Het betreft een ander aspect van het overbruggen van de kloof, dat niet ontkent kan worden. Het is het realisme van het slaan. Iets slaan met alle accuratesse, snelheid en kracht die we hebben, en ondertussen een perfecte balans, basis en souplesse bewaren, is onmogelijk te ontwikkelen als je met een partner werkt, en de technieken in de lucht doet. Het behoeft realisme en de enige manier waarop we dat kunnen bereiken is door een levensgrote dummy te gebruiken. Een bokszak absorbeert je energie niet zoals een met schuimrubber of tapijt beklede dummy met een stalen frame. Onze dummy’s hangen niet aan het plafond en zwiepen dus niet als ze geslagen worden. Ze zijn niet bedoeld voor oefeningen in spontaniteit, maar ze zijn niet te verslaan in waar ze wel voor bedoeld zijn: stoten, trappen, hakken, hameren, steken, klauwen, slaan, ellebogen, kopstoten en vegen. Ja, zelfs vegen. Ik had een elf jaar oude student die maar niet doorkreeg hoe hij moest vegen. Hij bleef maar steeds zijn voet neerzetten om vervolgens de tegenstander over zijn been heen te duwen. Ik haalde de dummy van zijn standaard en hield hem overeind met slechts één vinger op het hoofd. Ik liet de jongen de dummy vegen door zijn mouw vast te laten houden en de veeg uit de techniek “Dropping the storm” (zwarte band techniek nr. 1). Eerst draaide de dummy om zijn as voordat ‘ie op de grond viel. Toen heb ik de techniek voorgedaan, zodat de dummy met zijn hoofd eerst op de grond viel, als je de techniek goed uitvoert. Toen hij het gevoel eenmaal te pakken had, heeft hij het nooit meer verkeerd gedaan.
We hebben het eerder gezegd en ik zal het blijven herhalen totdat al onze studenten zelf een dummy hebben gemaakt of er een gekocht. Je zult nooit een complete vechtkunstenaar zijn als je niet de voordelen hebt ervaren van het werken met een levensgrote dummy.
De laatste fase in het overbruggen van de kloof is sparren. Zoals ik al eerder opmerkte, was onze sparring vroeg realistisch en open, in tegenstelling tot het hedendaagse toernooi-punt-vechten. Wat ik daarmee bedoel is dat, als je aan het trainen bent voor een toernooi, je alleen geïnteresseerd bent in punten scoren en wedstrijden winnen. Op straat werkt het niet zo. Gevechten worden niet onderbroken als er een punt is gescoord en ze eindigen niet als er drie punten zijn gescoord. Het gevecht duurt voort totdat er iemand volledig door de ander wordt gedomineerd en er geen reden meer is om door te vechten. Doorgaan na dat punt wordt gezien als mishandeling en dat is natuurlijk strafbaar, dus je moet weten wanneer het punt gekomen is dat je moet zeggen: “het is genoeg, ik ga er vandoor”.